dinsdag 5 december 2006

Before and After

Finn lijkt op een meisje. Zo erg, dat mensen aan mij vragen waarom ze geen gaatjes in haar oren heeft (ieder Indonesisch meisje heeft namelijk gaatjes). En waarom? Finn heeft zijn haar net iets langer dan de gemiddelde Indonesiër van zijn leeftijd.

Niet alleen volstrekt onbekenden maken opmerkingen over Finn’s haar. Finn’s dokter vergelijkt hem met een Nederlandse voetballer die in Engeland speelt.

Ik voel mij als de moeder van Samson. Ben bang dat hij zijn kracht verliest als ik zijn haar eraf knip.

Totdat Finn last krijgt van jeuk op zijn hoofd. Hij krabt zichzelf open. De babysitter, al heel lang tegenstander van Finn’s haardracht, grijpt haar kans. Finn heeft last van de warmte met dat lange haar, redeneert ze, met als enige conclusie: het moet er af.

Mijn vraag of zij het wil knippen leidt tot opgetrokken wenkbrauwen. Blijkbaar knippen witte mensen hun kinderen niet zelf. We moeten naar een speciale kinderkapper. In Senayan City, een van de duurste malls in Jakarta, vinden we er een: KiddyCuts.

Finn mag op een tractor zitten kijken naar tekenfilms, terwijl de kapster hem knipt. Alsof dat nog niet genoeg afleiding is, werpt iemand anders zich op het bellen blazen.

De eerste gouden lokjes vallen op de grond. Ik slik. De babysitter kijkt blij. Finn wringt zich in allerlei bochten om zo snel mogelijk van die trekker af te komen.

Na drie kwartier is het voorbij. Finn heeft een kek kort kapsel. Met gel. In 45 minuten is hij van geslachtsloze baby veranderd in een ondeugend jongetje.

Heel even voel ik een verlangen naar een baby, heel even. Dan doemen de slapeloze nachten op. Ik onderdruk het gevoel. Lach naar Finn, die precies op dat moment bijna een autootje door de spiegel van de kapper gooit.

Foto: Esther de Jong

donderdag 23 november 2006

Genocide

We proberen in te burgeren in het ‘echte’ Indonesië . Na ons paradijselijk onderkomen in Taman Rasuna zijn we naar de kampong vertrokken. Pejompongan. Ergens links van Monas. In het centrum van Jakarta.

Het huisje is liefelijk, de buurt is leuk en de mensen zijn aardig. Er is alleen een groot nadeel; ongedierte. Kakkerlakken zo groot als muizen, muizen zo groot als ratten en ratten zo groot als katten. En muggen, heel veel muggen.

Na de zoveelste panische gil van mij, gevolgd door een tirade (“Ik kan hier niet tegen, ik haat insecten, ik wil terug naar Taman Rasuna, naar het zwembad, naar de onsmakelijk oude witte mannen met hun mooie veel te jonge Indonesische vrouwen”) trok Anthony het niet meer. Hij schakelde de ongediertebestrijding in. “Hoera,” dacht ik, “Stoere mannen in witte pakken met mondkapjes gewapend met flessen ongediertebestrijdingsmiddel op hun rug die een ware genocide in mijn huis gaan uitvoeren.”

Terminix meldde zich een dag later in de vorm van Sugeng en Edward, pestconsulten. Toegegeven, het was een beetje een teleurstelling. Niet zo stoer en al helemaal geen witte pakken. Of wij huisdieren hadden. Nee, maar wel een 15 maanden oud kind. “Ja, ja ibu, daar houden wij rekening mee.” Huis geïnspecteerd en inderdaad: “U heeft last van ongedierte.” Oh, werkelijk, dus die uitvergrote kakkerlakken leven niet in mijn verbeelding.

Ze gingen aan de slag. Met zuurstofmaskers, dat wel. En gif, heel veel gif. Wij verlieten ons huis. Sugeng maakte nog even duidelijk dat het ongedierte wel omhoog zou komen. “Dood, ibu, dood.” Zei Sugeng snel na het zien van de verstijfde uitdrukking op mijn gezicht.

Hij loog niet. Heel veel kakkerlakken lagen bij thuiskomst op hun rug, sommige bewogen nog met hun pootjes. Het was bijna zielig. De ratten vertrokken naar de buren, tenminste, ik zag ze snel onze tuin uitrennen naar die van de buren.

“Ahhhh, heerlijk, rust in mijn huis”, dacht ik. Tot ik een dag later in de keuken boven mij iets hoorde ritselen. Ik keek omhoog en op het plafond zat de grootste kakkerlak ooit. Ik gilde niet, keek alleen in shock naar dat bruine lichaam. En realiseerde mij dat dit moederexemplaar de genocide had overleeft. En herinnerde mij dat ene zinnetje van Sugeng: “Iedere vrouwelijke kakkerlak draagt zo’n 14 tot 28 eitjes bij zich.”


Ibu: mevrouw

Foto: Esther de Jong

Ontvoerd

Om ons huis staat een hek. Ik moet op mijn tenen staan om erover heen te kijken. Finn heeft een paar gaten in het hek ontdekt, waardoor hij naar ‘buiten’ kan kijken. En dat doet hij. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Tot groot plezier van iedereen die langs loopt en van de ojekmannen.

Naast ons huis is namelijk een ojekverzamelplaats. Zo’n drie mannen zitten daar de hele dag met hun brommers te wachten op klanten. Ze roken, kletsen en spelen met Finn. Als daar ook maar even de kans toe krijgen.

Zodra Finn bij het hek staat, zit er dus iemand op zijn hurken tegen hem aan te kletsen. Geen probleem, handig zelfs. Kan ik even iets anders doen in huis. Toch?

Totdat Finn in een keer niet meer op zijn plekje staat. Het is een uur of half zes en het begint te schemeren. Ik loop door het hek de straat op. Kijk naar links en naar rechts. Geen Finn. Op naar de ojekplek. In mijn peuter-Indonesisch vraag ik waar Finn is. Op de brommer weg, naar de markt om een hapje te eten, begrijp ik. De markt is tien minuten rijden. In staat van paniek rook ik een sigaretje met de ojekmannen.

“Relax, ibu,” durft een van hen te zeggen. Ik kijk hem niet zo relaxt aan. Hij lacht. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. Beelden van brommerongelukken en ontvoeringen spelen zich af in mijn hoofd. Wat moet ik doen? Ik kan ook naar markt, maar ja stel dat Finn dan terug komt en dat ik er dan niet ben.

Het lijkt alsof mijn keel wordt dicht geknepen. Ik word een beetje duizelig van mijn hartkloppingen. Het zweet loopt voelbaar over mijn rug. De moskee roept op voor het avondgebed. Het is bijna donker. Nog een sigaretje. De ojekmannen vinden het grappig dat ik rook. Ik niet. Ik wil Finn.

En dan, als ik het bijna niet meer hou, komt hij om de hoek gescheurd. Voorop bij de ojekman. Stralende glimlach van oor tot oor. De brommer stopt. Ik loop naar hem toe en sluit mijn verloren zoon in mijn armen. Finn begint keihard te krijsen. Hij houdt pas op wanneer ik hem terug geef aan de ojekman. “Toet toet,” roept Finn. Blijkbaar heeft hij mij niet zo erg gemist in het afgelopen half uur.

Ojek: brommertaxi
Ibu: mevrouw


Foto: Esther de Jong

donderdag 16 november 2006

Geluiden uit de kampong

Stilte

04.48 allah akbar. Moskee roept op tot gebed

05.30 tuut, tuut, tuut. Gas, gas, gas

05.34 piep, piep, piep. Ketoprak

05.46 sari roti, sari roti. Brood

05.56 roti, roti, roti. Brood van ander merk

06.15 sayuuuuuuuur, oeoeoer. Groenten

06.17 oeoeoer, oeoeoe. Groenten van andere groenteman

06.22 pep, pep, pep. Gado Gado

06.25 tuut tuut tuut. Gas, gas, gas

kleermakers
mattenverkopers
goudvissenverkopers
ijsjesverkopers
bakso

etc

21.30 kleng, kleng, kleng. Nasi

21.45 klong klong klong. Buurtwacht

Stilte

woensdag 18 oktober 2006

TT

Ik race door het verkeer, achterop de ojek. Overal om mij heen andere weggebruikers. Auto’s, bussen, brommers, motoren, bajaj’s, bemo’s, eetstalletjes, voetgangers. Kriskras door elkaar. Het is warm, het voelt alsof ik door een föhn rij.

Stoplicht.

Ik ruik de smog, ondanks mijn zwarte mondkapje (merk: Maskr). Naast mij een brommer met vier personen. De jongste ligt bij mama in de draagdoek, de oudste zit voorop bij papa. Daarnaast een taxi, achterin zit iemand te werken op zijn laptop.

Groen.

Het oorverdovende lawaai zwelt aan, het voelt als Zandvoort, Assen. Iedereen scheurt weg. Ook de vader met zijn vrouw en kinderen. En de laptopman. Ik zoef voorbij puppies in hokjes, baksokraampjes, grote kantoorgebouwen, koloniale huizen.

De streng bewaakte Australische ambassade.

Voor de afzetting staat een tiental bewakers, in uniform, met zwarte mondkapjes en geweren. “Bomaanslag, tien doden, honderden gewonden, september 2004,” flitst door mijn hoofd. Niet over nadenken. Voor mij een groen/witte bus waaruit een enorme pluim zwarte rook komt.

De bocht om.

Daar doemt het appartementencomplex op. Achttien torens, de negentiende in de maak. ‘Gedung nam, tower six,’ schreeuw ik tegen mijn bestuurder. Hij knikt. Even later stoppen we. Ik stap af, geef hem zijn extra helm terug en stop 10.000 roepia in zijn uitgestoken hand. Weer hebben we de race tegen het verkeer gewonnen. Ik glimlach tegen niemand in het bijzonder en loop richting het enorme gezamenlijke dakterras, op zoek naar mijn zoontje.

Ojek: brommertaxi
Bajaj: klein voertuigje met drie wielen
Bemo: klein busje
Bakso: Indonesische gehaktballetjes


Foto: Ole Chavannes

dinsdag 3 oktober 2006

Opa

Het normaal zo gebruinde gezicht van mijn opa is bleek. Hij ligt met zijn kleren aan op bed. Op het kale prikbord achter zijn hoofd hangen een paar kaartjes, een uit Texel en een uit Warffum.

Naast zijn bed staat een blauwe rolstoel. Aan de raamkant een hoog nachtkastje met een bord waarop een met plastic folie overtrokken boterham en een kuipje aardbeienjam liggen. De ramen van de kamer zijn laag, zodat hij ook vanuit zijn rolstoel naar buiten kan kijken.

Tegenover hem ligt iemand anders. Te oordelen naar de hoeveelheid kaartjes op zijn prikbord verblijft hij al wat langer in het verzorgingstehuis. Ik vraag mij af of het aantal kaartjes een prestigekwestie is. Dat de hoeveelheid ontvangen post staat voor het aantal mensen dat van je houdt. Meteen neem ik mij voor een ansichtkaartje naar mijn opa te sturen.

Dan wil opa een sigaretje roken en rijdt door de gangen in zijn rolstoel naar het balkon. Daar vertelt hij over die middag dat hij met spoed werd opgenomen in het ziekenhuis. Hij was uitgedroogd en ondervoed.

Zes weken moest hij plat liggen, trippend op de morfine. Na een aantal onderzoeken bleek dat hij een bacterie in zijn bloed heeft en niet langer voor zichzelf en mijn oma kan zorgen.

Opa geeft aan terug te willen naar zijn kamer, de pijn in zijn heup is ondraaglijk. In zijn kamer kijk ik naar mijn opa. Het lijkt net alsof hij in de vier maanden dat ik hem niet heb gezien een beetje is gekrompen.

De boterham met jam wordt vervangen door aardappelen, boontjes en een sukadelapje. We nemen afscheid, ik zal hem zeven maanden niet zien. Ik hoop niet dat hij nog verder krimpt.

zaterdag 30 september 2006

Dag alles

Dag klompen
Dag tulpen
Dag kaas

Dag groene weiden, zwartwitkoeien,
Dag uitgestrekte zwarte klei

Dag keurig aangeharkte tuintjes, koffie drinken om 8 uur,
Dag structurele structuur

Dag Verdonk, Wilders en de erven van Fortuyn,
Dag benepenheid, islamofobie

Dag klompen
Dag tulpen
Dag kaas

Dag Nederland

donderdag 24 augustus 2006

Op de fiets

Het groene vlakke landschap trekt voorbij. De wind waait door onze haren. We zien koeien, paarden, schapen. Hier en daar een boerderij.

Vlak voor mij een blond hoofdje. Af en toe wijst zijn armpje iets aan. Vaak naar dichtbij soms naar de verte.

De trekker die naast ons rijdt, heeft grote zwarte wielen. De modder vliegt er in stukjes vanaf. De boerenzoon zwaait.

De versnelling gaat in z’n drie. Nog sneller flitsen we over het zwarte geasfalteerde fietspad. Langs slootjes met riet en kikkers. De gierlucht kruipt genoeglijk in onze neuzen.

Een wolk kruipt voor zon. Aan de horizon een spitse kerktoren. We zijn bijna thuis.


Foto: Esther de Jong

maandag 24 juli 2006

Sneeuwwitje

Op het beeldscherm van de televisie doet zich tijdens het reclameblok een schattig tafereeltje voor. Een Indonesische moeder en haar jonge dochter spelen prinses. Dochtertje danst in een roze prinsessenjurk, heeft op haar hoofd een diamanten kroontje en aan haar voeten witte lakschoentjes.

Achter de dames hangt een poster van sneeuwwitje. Dochterlief kijkt naar de poster, aait over de arm van haar moeder en blikt intens verdrietig mijn huiskamer in. De moeder kijkt net zo ongelukkig naar haar dochter en stopt haar in bed.

Ik spreek nog steeds geen Indonesisch en heb dus geen idee waar het over gaat. In spanning kijk ik naar het vervolg.

Moeder staat onder de douche en smeert zich ergens mee in. In het volgende shot is moeders net zo gekleed als de sneeuwwitje van de poster en maakt haar dochter wakker. Stralend kijkt de dochter naar haar moeder, aait opnieuw over haar arm en kijkt mij glimlachend aan.

Ik tast nog steeds in het duister. Gaat het om extra zachte armen of is het een reclame voor verkleedkleren?


Gelukkig, op het beeldscherm verschijnt de ontknoping. Die wordt gepresenteerd in de vorm van een flesje waarop staat: ‘Whitening Scrub’. Met daaronder de tekst: ‘Voor een nog wittere huid’.

Foto: kompas

donderdag 20 juli 2006

Gempa

Ik zit in mijn kantoortje op de veertiende verdieping van een gebouw in Jakarta. Plotseling voel ik mij misselijk en duizelig. “Oh nee”, denk ik verschrikt, “Ik ben zwanger!”. Die gedachte druk ik snel weg. Ik heb vast buikgriep. Of een paniekaanval, maar waarvan? Wanneer werd ik duizelig: voor of na de zwangerschapsgedachte?

Mijn hoofd is nog net niet tussen mijn knieën als een Indonesische collega “Gempa, gempa” roept. Een aardbeving?! Oh nee! Ik sta op en loop naar de anderen. Iedereen kijkt naar elkaar. Iemand zegt dat we NU naar buiten moeten. “Nee, binnen blijven”, zegt iemand anders, terwijl hij een ‘news alert’ uitstuurt.

Mensen lopen heen en weer, iemand maakt een filmpje. Uit de krakende intercom klinkt de stem van een man die onbegrijpbare dingen zegt. Iemand vertaald dat we niet met de lift mogen en vooral rustig moeten blijven. Rustig blijven?! Het 23 verdiepingen tellende gebouw waarin ik sta, zwiept al langer dan een minuut heen en weer.

Ik sluit mijn computer af en pak mijn spullen. Een fotograaf loopt met drie camera’s om zijn nek nerveus door mijn kantoortje. Ik zoek contact met hem, het lukt niet: hij is te ver weg. Wat moet ik doen? Ik wil naar buiten, naar huis, naar mijn zoontje. Niemand gaat naar buiten. Het is niet duidelijk waarop we wachten. Op een stem uit de intercom die ons de opdracht geeft naar buiten te gaan?

Dan houdt het op. De intercom kraakt opnieuw, dezelfde stem zegt dat we de liften weer mogen gebruiken. Nog steeds ben ik misselijk en duizelig. Van schrik. Mijn computer gaat weer aan. Ik stuur een email. Voel mij raar. Weet nog steeds niet wat ik moet doen. Mijn eerste aardbeving. Ik pak mijn spullen, ga naar buiten, naar huis om te voetballen met mijn zoontje.


Foto: Metrotv

woensdag 19 juli 2006

Spagaat

Ik ben financieel onafhankelijk. Hoef niet thuis te blijven voor mijn kind. Mijn man strijkt. En kookt. Dit is waar vrouwen in de jaren 60 voor vochten. Dit is het ideaal.

Toch?


Helaas. Ik zit in een spagaat. Mijn ambitie trekt aan mijn linkerbeen, mijn moedergevoel aan het rechter. Ik kom niet meer omhoog, mijn liezen beginnen te scheuren.

Ik wil presteren. Al schrijvend de wereld ontdekken. Wil naar oorlogsgebieden. Naar natuurrampen.

Tegelijkertijd

Wil ik thuisblijven. Spelen met mijn kind. Zien hoe hij loopt, lacht en huilt. Wil hem altijd bij mij hebben. Hem geen nacht alleen laten.

Ik wens dat ik nooit had gestudeerd. Haat mijn eeuwige ambitie. Vervloek de dolle Mina’s. Hun strijd heeft mij niet bevrijd. Ik ben de gevangene van een keus die ik niet kan maken.


Foto: Anthony Deutsch

zaterdag 1 juli 2006

Heimwee

Oh, wat mis ik mijn vriendinnen. Al die koffie verkeerd en heerlijke broodjes die ik met hen deelde. En wat later op de dag de rosé, sigaretjes. En nog later de sterke drank en dito verhalen. Soms een jointje en heel soms een andere lekkernij.

Wat mis ik het lachen om dezelfde grapjes, het klagen over onze mannen of het gebrek daaraan. Het gedeelde verleden of de hoop op een gezamenlijke toekomst. De eerste gespreken over onze kinderen of het verlangen daarnaar.

Mijn ‘nieuwe’ vriendinnen maken mij bewust van de waarde van mijn ‘oude’. Een onbegrepen grap. Een onjuist geïnterpreteerde glimlach. Toch probeer ik het, heel voorzichtig opnieuw.

Heb al een paar keer koffie gedronken. Biertjes achterover geslagen, sigaretjes gerookt. Tot in de late uren sterke verhalen verteld, witte wijn en gin-tonics gedronken. Ik had zelfs een kater.

En toch mis ik mijn vriendinnen, omdat het anders was. Omdat ik niet ben geëindigd in de San Francisco of dronken op de vloer van de Korsakov. Of in de Diepte. Of gewoon in mijn eigen bed.

Foto: Esther de Jong

donderdag 29 juni 2006

Rijstekaas

BlokM, Plaza Indonesia, Pondok Indah: iedereen die wel eens in Jakarta is geweest kent een of meer van deze plekken. Indonesiërs brengen er hun weekend door. Gezellig met de hele familie naar de mall. Veel wordt er niet gekocht, hooguit een ijsje. De meeste artikelen zijn namelijk onbetaalbaar voor de gemiddelde bezoeker.

In deze enorme winkelcentra zit bijna altijd een supermarkt, soms een Hero, een Bali of een Carrefour. De prijzen voor de meeste producten zijn okay, maar als je niet uitkijkt betaal je zo 12 euro voor een piepklein stukje (Nederlandse) kaas. Of 7 euro voor een paar olijven. En 5 euro voor een bakje ‘European style’ yoghurt. Dat is natuurlijk belachelijk, maar als je de ‘Indonesian style’ yoghurt proeft weet je waarom je er een fortuin voor neerlegt.

Ik moet dan ook bekennen dat ik hier nog nooit kaas heb gekocht. Ik kan het niet, ben te Nederlands, te ‘cheap’. Niet dat ik er niet naar verlang. Sterker nog: ik droom over kaas. Met gaten, zonder gaten, oud, jong, belegen. Met mosterdzaadjes of komijnekaas. Brie, camenbert, roquefort, mozerella en al die andere kaasjes waar ik zo van hou.

Soms neem ik mij voor om het gewoon te doen. Ik loop dan met een ingehouden loop naar het koelvak. Zie een stukje ‘De Jong’s Edam Mature Pack’, bijna ligt het in mijn boodschappenwagen. Bijna, want zonder het te willen wordt mijn oog naar beneden getrokken en daar verschijnt de prijs. Moment verpest, zin in kaas maakt plaats voor steen in buik. Langzaam loop ik verder, op zoek naar rijst. Ook lekker en geen cent teveel.


Foto: Esther de Jong

vrijdag 26 mei 2006

Indonesische Costa

We wonen in appartementencomplex Taman Rasuna in het centrum van Jakarta. Het bestaat uit zeventien torens, met allemaal exact dezelfde appartementen. Het enige dat varieert is het aantal slaapkamers per appartement. “Het beste complex dat je kan vinden in Jakarta,” zegt missionaris Reinhard uit Duitsland met zoveel zekerheid dat ik onmiddelijk zijn roeping begrijp.

Tachtig procent van de mensen in Taman Rasuna behoort tot de Indonesische middenklasse. De rest bestaat uit buitenlanders uit Europa, Amerika, India, Japan en Korea. Die zijn allemaal razend enthousiast.

Moeder Annemiek uit Almere vindt het vooral erg makkelijk dat je het complex niet hoeft te verlaten om bijvoorbeeld boodschappen te doen. Naast twee zwembaden, een basketbalveld en een tennisbaan zijn er ook drie supermarkten, een bakker, een groenteboer en verschillende eetstalletjes. Annemiek, zwanger van de tweede, is hier in september komen wonen. Ze is nog nooit op de traditionele markt geweest, tien minuten lopen buiten het complex.

Dave uit Amerika voelt zich erg veilig in Taman Rasuna. Alle auto’s, brommers en voetgangers worden namelijk drie keer gecheckt, voordat ze een van de zeventien torens in mogen. In Taman Rasuna wonen volgens hem veel medewerkers van de verschillende ambassades. Ik voel mij meer een potentieel doelwit ipv veilig.

Bij het zwembad (met palmbomen) spreek ik advocaat Johan uit Nederland. Hij vergelijkt Taman Rasuna met een vakantieparadijs. “Alsof je iedere dag op vakantie bent in Spanje, heerlijk toch,” vertelt hij met onvervalst Amsterdams accent. Ik kijk hem geschrokken aan, onderdruk een weeïg gevoel in mijn onderbuik.

Hij legt zijn vinger op de zere plek. De costa’s van Spanje mijd ik als de pest, verklaar iedereen die daar naar toe gaat voor gek. Nu woon ik er zelf. In een ‘vakantieparadijs’ midden in miljoenenstad Jakarta.

zaterdag 20 mei 2006

Ethische Tegenzin

Hij zit op een muurtje voor hun huis, zichtbaar een slachtoffer van de ramp in 1994. "Hij is perfect," denk ik en walg van mijzelf. Toch laat ik de auto stoppen en loop met Bayu, mijn vertaler, op hem af. Hij schrikt van mijn plotselinge blanke aanwezigheid en wil liever niet met mij praten.

Zijn vrouw wil het verhaal wel vertellen en zegt dat ik hun huis binnen moet gaan. Op de muren van het donkere huis zitten vochtplekken. Op de betonnen vloer ligt een kleed, bedoelt op om te zitten. Haar ogen zijn leeg, wanhopig.

Ze vertelt over die dag van de hete gaswolk die hun levens verwoestte. Tevens laat ze na iedere zin weten dat ze al zeven maanden geen geld meer krijgen van de regering.

De man loopt de woonkamer binnen, wil toch ook wat zeggen. Met moeite kijk ik naar zijn handen, zijn vingers zijn verdwenen, gesmolten. De brandwonden over zijn hele lichaam vallen erbij in het niet.

In de enige bruine houten kast in de kamer staat een piepklein zwart/wit tv-tje. Door het geluid is haar man nog slechter te verstaan dus ze zet hem uit. Met een flits verdwijnt de besneeuwde tekenfilm van het scherm.

Met zijn bestompte handen krabt hij aan de litekens van zijn brandwonden. Van een organisatie heeft hij een speciale tandenborstel en lepel gekregen. Dat zijn de enige dingen die hij zelf kan: tandenpoetsen en eten.

Toen we naar het dorp reden vroeg ik Bayu waar hij was in 1994. Hij begon te lachen. Op de middelbare school, hij had gehoord over de ramp, maar het kon hem niets schelen. Andere dingen waren belangrijker.

De man hoest, hij loopt de kamer uit om ons niet te storen met zijn gerochel. Zijn longen zijn aangetast door het hete gas uit de wolk. Ik besluit dat het interview over is.

Buiten maak ik nog wat foto's van de man en wil in de auto stappen. Bayu houdt mij tegen. Met tranen in zijn ogen kijkt hij mij aan. Heb ik niet gehoord dat ze geen geld meer krijgen van de regering? Ik moet geld geven, al is het maar 2 dollar. Met ethische tegenzin druk ik hem een briefje van die waarde in zijn handen en stap alsnog in de auto.

De auto rijdt door de rijstvelden terug naar mijn hotel. Ik kijk naar Bayu en hij naar mij. Het is lang stil. Dan beginnen we door onze tranen heen te lachen. "Were where you in 1994?", vraagt hij mij.

foto: Esther de Jong

vrijdag 5 mei 2006

Transculturele operatie

Finn is geboren in de verkeerde cultuur, tenminste dat zegt mijn tante. Hij wordt het liefst de hele dag rondgedragen in een draagdoek. Hij valt in de categorie onrustige baby; Finn huilt veel en valt slecht in slaap. Een huilbaby ‘mag’ ik hem niet noemen, die huilen namelijk drie uur of langer per dag en dat haalt Finn niet.

Vanaf zijn geboorte bakeren we Finn al in. Ik heb de boeken van Ria Blom en Dr. Eduard Estivill braaf gelezen en hun methode uitgevoerd. In het kort komt het erop neer dat je baby mag huilen voordat hij in slaap valt. Huilen is niet erg, het hoort erbij.

Nu ben ik in Indonesië. Hier mogen baby’s niet huilen. Niet als ze gefrustreerd zijn, niet als ze zich vervelen en ook niet als ze naar bed gaan. Al hun wensen worden meteen vervuld. Baby’s worden met de fles in slaap gewiegd en slapen zelden alleen.

De babysitter is het dan ook niet eens met mijn methode. Ze zegt het niet, maar kijkt mij met grote bruine ogen aan als Finn alleen ligt te schreeuwen in zijn bed. In Nederland kon ik dat huilen net verdragen, hier lijkt het nog moeilijker te zijn. Dat komt misschien ook door die grote ogen die mij onbegrijpend aankijken.

Ik weet niet meer wat ik moet doen. Finn laten huilen voelt als mishandeling. Hem niet laten slapen is ook niet goed. Vasthouden aan mijn eigen culturele overtuiging of de Indonesische volgen?

De komende tijd kijk ik het aan, laat de babysister haar werk op haar manier doen en kijk hoe Finn daarop reageert. De slendang (zoals een draagdoek hier heet) ligt al klaar, het is een oude van haar andere oppaskinderen.

Finn is misschien geboren in een verkeerde cultuur, een transculturele operatie hoeft hij niet te ondergaan. Zijn ouders hebben hem naar het land gebracht waar baby’s prinsjes zijn en waar ze in slaap worden gesust terwijl ze de fles krijgen…

zaterdag 29 april 2006

Sama sama

Jakarta, zondag 20.30 uur. In de taxi. Twee weken na aankomst in Indonesie.

Bapak: Bicara Bahasa Indonesia, bu?

Ik: Sedikit, and you pak? Do you speak English?

Bapak: No, little

Stilte, buiten is het drukkend warm, binnen staat de airco aan

Bapak: Dari mana?

Ik: Belanda

Bapak: Oh, Belanda! My grandmother speak Bahasa Belanda! Grandmother always say: vervelende!

Ik lach

Bapak: What it mean, vervelende?

Ik: Wrong, no good

Stilte, boven de auto bliksemt het

Bapak: Handuk, Bahasa Belanda?

Ik: Ja, handdoek

Bapak: Ohhh, handuk Bahasa Belanda…

Stilte, de eerste dikke druppels vallen op het dak

Ik: Oom, tante

Bapak: Oom, tante Bahasa Belanda?!

Ik: Ja, notaris, advocaat, doctorandus

Bapak: Ohhhh, notaris, advocaat, doctorandus Bahasa Belanda?!?

Ik: Ja

Bapak: Saya bicara Bahasa Belanda. Bahasa Belanda, Bahasa Indonesia sama sama

Ik: Ja, the same, almost

Stilte, nog even en ik ben thuis. De moesson trekt met veel kabaal verder over Jakarta

Bapak: meneer, Bicara: Spreken, Bahasa Indonesia: Indonesische taal, Bu: mevrouw, Sedikit: klein beetje, Pak: afkorting van bapak, Dari mana: waar kom je vandaan, Belanda: Nederland, Bahasa Belanda: Nederlandse taal, Saya: ik, Sama sama: hetzelfde

foto: Esther de Jong

maandag 24 april 2006

Babysisters

Een babysitter heet in Indonesië een babysister. Waarom ze van het sitten een sister hebben gemaakt weet ik niet, maar het klinkt in ieder geval vriendelijker. Bijna iedereen die in de middenklasse zit heeft zo’n babysister.

Soms dragen ze een wit pakje met blauwe of roze streepjes, vaak hebben ze gewone kleren aan. Hierdoor zijn ze moeilijk te onderscheiden van de moeder. Toch is er een verschil; terwijl zij zich concentreert op nieuwe aankopen, sjouwt de sister achter het kind aan. Dat is overigens niet het enige wat ze doet. Ze maakt schoon, doet boodschappen, kookt, wast en strijkt.

Je hebt ze grof gezegd in twee soorten: de inwonende en de uitwonende. De inwonende is het goedkoopst, maar dan ben je ook echt helemaal verantwoordelijk voor haar. De uitwonende is iets duurder, maar die gaat tenminste aan het einde van de dag naar huis.

Inwonend of uitwonend, de babysisters gaan overal mee naar toe van het restaurant tot op het vakantieadres. Toen wij na een aantal dagen Bali klaagden over het feit dat Finn ‘s nachts zo vaak wakker werd, vroeg Anthony’s collega zich hardop af waarom wij de babysister dan ook niet hadden meegenomen. Dan hadden we pas echt kunnen relaxen.

De sisters worden nooit voorgesteld in sociale situaties. Hun plek is duidelijk: ver beneden de ladder. Allang blij met het eventuele dak boven hun hoofd en in ieder geval hun salaris: voor 90 dollar per maand heb je een uitwonende babysister. Zes dagen per week, negen uur per dag.

donderdag 23 maart 2006

Lente

De zon schijnt. Ik loop op straat. Iemand fluit. Ik schrik en kijk opzij. Twee jongens lachen. Ik staar in de kinderwagen voor mij. “Nou ja zeg, ik ben een moeder, daar fluit je toch niet naar?” wil ik roepen. Ik doe het niet. Het voelt misplaatst, dat gefluit.

Ik kijk naar de andere kant. In het winkelraam zie ik mijn eigen spiegelbeeld. Een wit gezicht. Zwart omrande ogen. Tien kilo teveel van mijzelf. Achter mij twee meisjes, ze giechelen. De jongens fluiten weer.

Langzaam dringt het tot mij door. Het voelt niet alleen misplaatst, het is misplaatst. Ik ben een moeder, daar wordt niet naar gefloten.


Foto: Esther de Jong

vrijdag 17 maart 2006

Omgekeerd Chronologisch

Voor de kassa van de buurtsuper denk ik mijzelf weg. Ik sta niet in de rij, ben niet door de regen over de gracht hier naar toe gefietst. Mijn lege huis is echt leeg en niet langer gevuld met dozen waarop staat ‘bestemming: Indonesië’. Ik zit wel in het vliegtuig en sta niet met een zak spinazie in mijn hand.

Nog verder in gedachten ga ik omgekeerd chronologisch terug naar het moment waarop anderen besloten onze emigratie uit te stellen. Flarden van de afscheidsborrel dansen voor mijn ogen. Via een bezoek aan mijn ouders in het hoge noorden beland ik met vrienden op Vlieland. Daar gaat de telefoon, daar spreekt Dan ‘Paranoid’.

Terwijl ik onze baby voed, hoor ik manlief argumenten aanvoeren tegen het uitgestelde plan. Na een half uur hangt hij op, we kijken elkaar aan. Over tien dagen zouden we vertrekken naar ons nieuwe leven. Naar het gemeubileerde appartement in Jakarta, naar de vochtige hitte, naar de geur van kretek-sigaretten.


We moeten van Dan ‘Paranoid’ langer blijven, bang als hij is voor groot nieuws. Voor de dood van Milosevic of de aankomst van Maldic, Karadzic of Charles Taylor. Een paar dagen later blijkt zijn gelijk. Voor ons gevoel maakt het niet uit. Drie weken langer afscheid nemen is niet makkelijk, ook al sterft Milosevic een verdachte dood.

Nu sta ik dus in de rij voor de kassa te doen alsof ik niet besta. Het werkt niet. Het behoofd-doekte kassameisje met lange scherpe nagels kijkt mij geirriteerd aan. Ik reken af. Fiets wel door de regen over de gracht terug naar mijn bijna lege huis.

Foto: Esther de Jong