vrijdag 26 mei 2006

Indonesische Costa

We wonen in appartementencomplex Taman Rasuna in het centrum van Jakarta. Het bestaat uit zeventien torens, met allemaal exact dezelfde appartementen. Het enige dat varieert is het aantal slaapkamers per appartement. “Het beste complex dat je kan vinden in Jakarta,” zegt missionaris Reinhard uit Duitsland met zoveel zekerheid dat ik onmiddelijk zijn roeping begrijp.

Tachtig procent van de mensen in Taman Rasuna behoort tot de Indonesische middenklasse. De rest bestaat uit buitenlanders uit Europa, Amerika, India, Japan en Korea. Die zijn allemaal razend enthousiast.

Moeder Annemiek uit Almere vindt het vooral erg makkelijk dat je het complex niet hoeft te verlaten om bijvoorbeeld boodschappen te doen. Naast twee zwembaden, een basketbalveld en een tennisbaan zijn er ook drie supermarkten, een bakker, een groenteboer en verschillende eetstalletjes. Annemiek, zwanger van de tweede, is hier in september komen wonen. Ze is nog nooit op de traditionele markt geweest, tien minuten lopen buiten het complex.

Dave uit Amerika voelt zich erg veilig in Taman Rasuna. Alle auto’s, brommers en voetgangers worden namelijk drie keer gecheckt, voordat ze een van de zeventien torens in mogen. In Taman Rasuna wonen volgens hem veel medewerkers van de verschillende ambassades. Ik voel mij meer een potentieel doelwit ipv veilig.

Bij het zwembad (met palmbomen) spreek ik advocaat Johan uit Nederland. Hij vergelijkt Taman Rasuna met een vakantieparadijs. “Alsof je iedere dag op vakantie bent in Spanje, heerlijk toch,” vertelt hij met onvervalst Amsterdams accent. Ik kijk hem geschrokken aan, onderdruk een weeïg gevoel in mijn onderbuik.

Hij legt zijn vinger op de zere plek. De costa’s van Spanje mijd ik als de pest, verklaar iedereen die daar naar toe gaat voor gek. Nu woon ik er zelf. In een ‘vakantieparadijs’ midden in miljoenenstad Jakarta.

zaterdag 20 mei 2006

Ethische Tegenzin

Hij zit op een muurtje voor hun huis, zichtbaar een slachtoffer van de ramp in 1994. "Hij is perfect," denk ik en walg van mijzelf. Toch laat ik de auto stoppen en loop met Bayu, mijn vertaler, op hem af. Hij schrikt van mijn plotselinge blanke aanwezigheid en wil liever niet met mij praten.

Zijn vrouw wil het verhaal wel vertellen en zegt dat ik hun huis binnen moet gaan. Op de muren van het donkere huis zitten vochtplekken. Op de betonnen vloer ligt een kleed, bedoelt op om te zitten. Haar ogen zijn leeg, wanhopig.

Ze vertelt over die dag van de hete gaswolk die hun levens verwoestte. Tevens laat ze na iedere zin weten dat ze al zeven maanden geen geld meer krijgen van de regering.

De man loopt de woonkamer binnen, wil toch ook wat zeggen. Met moeite kijk ik naar zijn handen, zijn vingers zijn verdwenen, gesmolten. De brandwonden over zijn hele lichaam vallen erbij in het niet.

In de enige bruine houten kast in de kamer staat een piepklein zwart/wit tv-tje. Door het geluid is haar man nog slechter te verstaan dus ze zet hem uit. Met een flits verdwijnt de besneeuwde tekenfilm van het scherm.

Met zijn bestompte handen krabt hij aan de litekens van zijn brandwonden. Van een organisatie heeft hij een speciale tandenborstel en lepel gekregen. Dat zijn de enige dingen die hij zelf kan: tandenpoetsen en eten.

Toen we naar het dorp reden vroeg ik Bayu waar hij was in 1994. Hij begon te lachen. Op de middelbare school, hij had gehoord over de ramp, maar het kon hem niets schelen. Andere dingen waren belangrijker.

De man hoest, hij loopt de kamer uit om ons niet te storen met zijn gerochel. Zijn longen zijn aangetast door het hete gas uit de wolk. Ik besluit dat het interview over is.

Buiten maak ik nog wat foto's van de man en wil in de auto stappen. Bayu houdt mij tegen. Met tranen in zijn ogen kijkt hij mij aan. Heb ik niet gehoord dat ze geen geld meer krijgen van de regering? Ik moet geld geven, al is het maar 2 dollar. Met ethische tegenzin druk ik hem een briefje van die waarde in zijn handen en stap alsnog in de auto.

De auto rijdt door de rijstvelden terug naar mijn hotel. Ik kijk naar Bayu en hij naar mij. Het is lang stil. Dan beginnen we door onze tranen heen te lachen. "Were where you in 1994?", vraagt hij mij.

foto: Esther de Jong

vrijdag 5 mei 2006

Transculturele operatie

Finn is geboren in de verkeerde cultuur, tenminste dat zegt mijn tante. Hij wordt het liefst de hele dag rondgedragen in een draagdoek. Hij valt in de categorie onrustige baby; Finn huilt veel en valt slecht in slaap. Een huilbaby ‘mag’ ik hem niet noemen, die huilen namelijk drie uur of langer per dag en dat haalt Finn niet.

Vanaf zijn geboorte bakeren we Finn al in. Ik heb de boeken van Ria Blom en Dr. Eduard Estivill braaf gelezen en hun methode uitgevoerd. In het kort komt het erop neer dat je baby mag huilen voordat hij in slaap valt. Huilen is niet erg, het hoort erbij.

Nu ben ik in Indonesië. Hier mogen baby’s niet huilen. Niet als ze gefrustreerd zijn, niet als ze zich vervelen en ook niet als ze naar bed gaan. Al hun wensen worden meteen vervuld. Baby’s worden met de fles in slaap gewiegd en slapen zelden alleen.

De babysitter is het dan ook niet eens met mijn methode. Ze zegt het niet, maar kijkt mij met grote bruine ogen aan als Finn alleen ligt te schreeuwen in zijn bed. In Nederland kon ik dat huilen net verdragen, hier lijkt het nog moeilijker te zijn. Dat komt misschien ook door die grote ogen die mij onbegrijpend aankijken.

Ik weet niet meer wat ik moet doen. Finn laten huilen voelt als mishandeling. Hem niet laten slapen is ook niet goed. Vasthouden aan mijn eigen culturele overtuiging of de Indonesische volgen?

De komende tijd kijk ik het aan, laat de babysister haar werk op haar manier doen en kijk hoe Finn daarop reageert. De slendang (zoals een draagdoek hier heet) ligt al klaar, het is een oude van haar andere oppaskinderen.

Finn is misschien geboren in een verkeerde cultuur, een transculturele operatie hoeft hij niet te ondergaan. Zijn ouders hebben hem naar het land gebracht waar baby’s prinsjes zijn en waar ze in slaap worden gesust terwijl ze de fles krijgen…