donderdag 23 november 2006

Genocide

We proberen in te burgeren in het ‘echte’ Indonesië . Na ons paradijselijk onderkomen in Taman Rasuna zijn we naar de kampong vertrokken. Pejompongan. Ergens links van Monas. In het centrum van Jakarta.

Het huisje is liefelijk, de buurt is leuk en de mensen zijn aardig. Er is alleen een groot nadeel; ongedierte. Kakkerlakken zo groot als muizen, muizen zo groot als ratten en ratten zo groot als katten. En muggen, heel veel muggen.

Na de zoveelste panische gil van mij, gevolgd door een tirade (“Ik kan hier niet tegen, ik haat insecten, ik wil terug naar Taman Rasuna, naar het zwembad, naar de onsmakelijk oude witte mannen met hun mooie veel te jonge Indonesische vrouwen”) trok Anthony het niet meer. Hij schakelde de ongediertebestrijding in. “Hoera,” dacht ik, “Stoere mannen in witte pakken met mondkapjes gewapend met flessen ongediertebestrijdingsmiddel op hun rug die een ware genocide in mijn huis gaan uitvoeren.”

Terminix meldde zich een dag later in de vorm van Sugeng en Edward, pestconsulten. Toegegeven, het was een beetje een teleurstelling. Niet zo stoer en al helemaal geen witte pakken. Of wij huisdieren hadden. Nee, maar wel een 15 maanden oud kind. “Ja, ja ibu, daar houden wij rekening mee.” Huis geïnspecteerd en inderdaad: “U heeft last van ongedierte.” Oh, werkelijk, dus die uitvergrote kakkerlakken leven niet in mijn verbeelding.

Ze gingen aan de slag. Met zuurstofmaskers, dat wel. En gif, heel veel gif. Wij verlieten ons huis. Sugeng maakte nog even duidelijk dat het ongedierte wel omhoog zou komen. “Dood, ibu, dood.” Zei Sugeng snel na het zien van de verstijfde uitdrukking op mijn gezicht.

Hij loog niet. Heel veel kakkerlakken lagen bij thuiskomst op hun rug, sommige bewogen nog met hun pootjes. Het was bijna zielig. De ratten vertrokken naar de buren, tenminste, ik zag ze snel onze tuin uitrennen naar die van de buren.

“Ahhhh, heerlijk, rust in mijn huis”, dacht ik. Tot ik een dag later in de keuken boven mij iets hoorde ritselen. Ik keek omhoog en op het plafond zat de grootste kakkerlak ooit. Ik gilde niet, keek alleen in shock naar dat bruine lichaam. En realiseerde mij dat dit moederexemplaar de genocide had overleeft. En herinnerde mij dat ene zinnetje van Sugeng: “Iedere vrouwelijke kakkerlak draagt zo’n 14 tot 28 eitjes bij zich.”


Ibu: mevrouw

Foto: Esther de Jong

Ontvoerd

Om ons huis staat een hek. Ik moet op mijn tenen staan om erover heen te kijken. Finn heeft een paar gaten in het hek ontdekt, waardoor hij naar ‘buiten’ kan kijken. En dat doet hij. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Tot groot plezier van iedereen die langs loopt en van de ojekmannen.

Naast ons huis is namelijk een ojekverzamelplaats. Zo’n drie mannen zitten daar de hele dag met hun brommers te wachten op klanten. Ze roken, kletsen en spelen met Finn. Als daar ook maar even de kans toe krijgen.

Zodra Finn bij het hek staat, zit er dus iemand op zijn hurken tegen hem aan te kletsen. Geen probleem, handig zelfs. Kan ik even iets anders doen in huis. Toch?

Totdat Finn in een keer niet meer op zijn plekje staat. Het is een uur of half zes en het begint te schemeren. Ik loop door het hek de straat op. Kijk naar links en naar rechts. Geen Finn. Op naar de ojekplek. In mijn peuter-Indonesisch vraag ik waar Finn is. Op de brommer weg, naar de markt om een hapje te eten, begrijp ik. De markt is tien minuten rijden. In staat van paniek rook ik een sigaretje met de ojekmannen.

“Relax, ibu,” durft een van hen te zeggen. Ik kijk hem niet zo relaxt aan. Hij lacht. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. Beelden van brommerongelukken en ontvoeringen spelen zich af in mijn hoofd. Wat moet ik doen? Ik kan ook naar markt, maar ja stel dat Finn dan terug komt en dat ik er dan niet ben.

Het lijkt alsof mijn keel wordt dicht geknepen. Ik word een beetje duizelig van mijn hartkloppingen. Het zweet loopt voelbaar over mijn rug. De moskee roept op voor het avondgebed. Het is bijna donker. Nog een sigaretje. De ojekmannen vinden het grappig dat ik rook. Ik niet. Ik wil Finn.

En dan, als ik het bijna niet meer hou, komt hij om de hoek gescheurd. Voorop bij de ojekman. Stralende glimlach van oor tot oor. De brommer stopt. Ik loop naar hem toe en sluit mijn verloren zoon in mijn armen. Finn begint keihard te krijsen. Hij houdt pas op wanneer ik hem terug geef aan de ojekman. “Toet toet,” roept Finn. Blijkbaar heeft hij mij niet zo erg gemist in het afgelopen half uur.

Ojek: brommertaxi
Ibu: mevrouw


Foto: Esther de Jong

donderdag 16 november 2006

Geluiden uit de kampong

Stilte

04.48 allah akbar. Moskee roept op tot gebed

05.30 tuut, tuut, tuut. Gas, gas, gas

05.34 piep, piep, piep. Ketoprak

05.46 sari roti, sari roti. Brood

05.56 roti, roti, roti. Brood van ander merk

06.15 sayuuuuuuuur, oeoeoer. Groenten

06.17 oeoeoer, oeoeoe. Groenten van andere groenteman

06.22 pep, pep, pep. Gado Gado

06.25 tuut tuut tuut. Gas, gas, gas

kleermakers
mattenverkopers
goudvissenverkopers
ijsjesverkopers
bakso

etc

21.30 kleng, kleng, kleng. Nasi

21.45 klong klong klong. Buurtwacht

Stilte