donderdag 14 augustus 2008

Vijfsterrenhok

Iedere Indonesiër met geld heeft personeel: een tuinman, een chauffeur, een kindermeisje, een kok. Het is de gewoonste zaak van de wereld. Ze heten pembantu - vrij vertaald 'helper' . Ze dweilen de vloer, doen boodschappen en strijken van s ochtends vroeg tot s avonds laat, zes dagen per week.
Het inkomen van deze mensen varieert nogal. De een krijgt 25 euro per maand, de ander treft het met 70 euro.

De meeste pembantu’s wonen bij hun bazen in huis, in het apart daarvoor gereserveerde dienstverblijf. In Jakarta hebben zelfs de kleinste eenkamerappartementen een hoekje van het huis ingericht als leefafdeling voor de pembantu. Deze ruimtes zijn dikwijls niet groter dan een ruime bezemkast, zonder raam en vaak grenzend aan een open hurktoilet.

Alle dienstkamertjes zien er eigenlijk hetzelfde uit: een matras op de grond, aan de muur hangers met kleren en een klein kastje waarin de meest persoonlijke bezittingen zijn weggestopt. In vroegere tijden sliepen pembantu’s zelfs niet op hetzelfde niveau als hun heer en meester, maar altijd lager. Iets dat in een appartement vrijwel onmogelijk is.

Je zou de eigenaar van een klein appartement nog het voordeel van de twijfel kunnen geven; zelf woont hij/zij immers ook niet extreem groot. Toch heeft de dienstkamer in het driekamerappartementen exact dezelfde afmeting. Ook mijn huis heeft met vier ruime slaapkamers, drie badkamers en een enorme bovenverdieping naar verhouding drie piepkleine pembantu-kamertjes.

Het begint al bij de aparte opgang, die gaat via de garage. De traptreden liggen idioot ver uit elkaar, het kost zelfs mij moeite en ik ben met mijn schamele 1.68 meter best lang voor Indonesische begrippen. Het gangetje waaraan de kamers liggen is klein, maar licht.

Voor het hurktoilet staat een emmer met daarin een mandischepje, daarnaast ligt de grootste kamer, zonder raam of airco: twee bij drie meter. De andere twee kamertjes zijn nog kleiner. Een Indonesische vriendin die langs kwam snapte niet waarover ik mij nou zo druk maakte. “Lekker licht en ruim,” was haar oordeel, zonder spoor van ironie in haar stem. Ze meende het echt: “Ze wonen hier toch voor niets,” voegde ze tot overmaat van ramp toe.

Ik was onthutst. Hoe kon ze dat zeggen? Ik zou nooit, maar dan ook nooit iemand in zulke mensonterende toestanden laten wonen. Totdat ik niet veel later een van de vele achterstandswijken van Jakarta bezocht. Die bestaan uit kleine bedompte hutten, zonder ventilatie of juist met grote kieren en gaten. Open riolen die regelmatig overstromen en gedeelde wc’s die niet meer zijn dan een gat in de grond met daarom heen dikke vliegen. En het zijn heus niet alleen werklozen die hier wonen, ook uithuisgeplaatste pembantu’s hebben hier hun woning.

Mijn kleine kamertjes lijken hiermee vergeleken een vijfsterrenhotel: hoog, droog en zonder ongedierte. Toen een paar weken geleden de hulp van een van mijn collega’s op zoek was naar een ander onderkomen, dacht ik aan mijn kamertjes. Het zou bijna egoïstisch zijn om haar niet een van die hokjes aan te bieden. Schoorvoetend deed ik dat dan ook.

Gelukkig vond ze een andere oplossing, want ik weet nog steeds niet of ik het had aangekund.

Deze column is in juli in de GPD-kranten verschenen in de rubriek Standplaats

maandag 4 augustus 2008

Zwangere vrouw zoekt ziekenhuis

Dat duizenden schatrijke Indonesiërs jaarlijks naar het buitenland afreizen voor een medische behandeling, is natuurlijk al verontrustend, maar wanneer blijkt dat verschillende ministers hun gezondheidsheil in het buitenland zoeken, geeft dat voer tot nadenken.

Ik ben vijf maanden zwanger en sta voor een immens dilemma: waar te bevallen.

Bijna iedere buitenlander springt hoogzwanger in het vliegtuig om overal behalve in Indonesië haar kind op de wereld te zetten.

Geplaagd door uitbalansbrengende zwangerschapshormonen moet ik deze keuze maken. En het liefst zo snel mogelijk.

De afgelopen weken heb ik verschillende ziekenhuizen in Jakarta met een bezoek vereerd. En eigenlijk zijn ze allemaal hetzelfde: zusters in schattige roze pakjes, compleet met kapjes en verloskamers rechtstreeks uit de jaren ’70.

Let wel: dit zijn de duurste privé ziekenhuizen van het land. Zelfs Indonesische beroemdheden bevallen hier.

Het doet er natuurlijk niet zoveel toe hoe een ziekenhuis eruit ziet. Sterker nog, ik hou erg van retro en vind het kapje best charmant. Uiteindelijk gaat het om vakkunde, meesterschap.

Tja.

Het is niet onmogelijk in Indonesië een diploma te kopen en vriendjespolitiek opent nog steeds vele deuren. Zo blijkt mijn gynaecoloog het zoontje van de ziekenhuisdirecteur. Slik. De Australische diploma’s aan zijn muur zien er in een keer een stuk minder echt uit.

Vrienden suggereren Singapore of Thailand. Maar ja. Dan zit ik zes weken voor de geboorte in mijn eentje in een vreemd land. Daarnaast is een bevalling in beide landen best prijzig. Volgens manlief Anthony dekt onze verzekering heus alle kosten. Ik ben daar niet zo zeker van. We hebben namelijk een Amerikaanse verzekering. Iemand ooit de film ‘Sicko’ van Michael Moore gezien?(
http://www.michaelmoore.com/sicko/about/synopsis/)

Natuurlijk kan ik in Nederland bevallen en dat klinkt best aantrekkelijk. Diploma’s aan de muur zijn in 99 procent van de gevallen echt, het is onwaarschijnlijk dat ik langer dan een uur in de file sta en na de bevalling krijg ik in ieder geval een beschuitje met muisjes.

Waarom toch die twijfel?

Ondanks het feit dat KLM vrouwen met 36 weken nog toestaat in hun kist, is het niet aan te raden zo laat nog te vliegen. Het kan een vroeggeboorte op gang brengen. Dat betekent zes weken lang driehoog-achter in het centrum van Amsterdam. Alleen. Zonder partner. In de herfst. Met een dwarse peuterpuber van drie. Die gewend is aan een enorme zonnige tuin. En een nanny. En een auto.


Rest mij nog een vraag: Hoe doen Nederlandse moeders dat toch?