donderdag 24 september 2009

Oma

Mijn oma is overleden. Nog geen week geleden. Ze was oud en ziek, toch was het plotseling. Zo staat het ook op de rouwkaart: ‘na een langdurig ziektebed toch nog onverwacht overleden.’ Ik was niet bij de crematie. Als ik vanuit Indonesië zou aankomen op Schiphol zou die al zijn afgelopen. Jakarta is soms ver weg.

Oma was niet de meest makkelijke. De grote stoel waarin zij zat, werd door sommige familieleden gekscherend ‘de troon’ genoemd. Vanuit daar heerste oma over haar miniatuur koninkrijk. De bron van ettelijke familieruzies lag bij haar en menigeen verklaarde de oorlog aan oma.

Als kind gingen al die spanningen aan mij voorbij. Ik logeerde er vaak. Alles mocht. Veel snoepen, laat naar bed, de hele dag televisie kijken. Naar bioscoop en pretpark. Ik vond het heerlijk bij mijn opa en oma. Ik mocht uitkiezen wat ik wilde eten. Bij hen draaide het om mij. Iets waaraan ik als oudste kind blijkbaar behoefte had.

De laatste keer dat ik bij hen heb gelogeerd was ik net 24.Uitgeput van het vele uitgaan en een heimelijk verlangen naar dat gevoel van toen, vertrok ik met de trein van Amsterdam naar Eibergen.

Er was niet veel veranderd. Behalve mijn vermoedden dat opa normaal gesproken in de logeerkamer sliep. En dat opa en oma de hele tijd zaten te bekvechten. En dat oma er wel een heel andere politieke mening op na hield. Wat eigenlijk niet kon, omdat oma immers de baas was van haar koninkrijk. Uitgerust en met het toch weergevonden veilige gevoel maakte ik de tocht terug naar de hoofdstad.

Vlak daarna verhuisden opa en oma naar het noorden. In een klein bejaardenhuisje keek oma vanuit haar grote stoel naar een speeltuintje, haar nieuwe domein. Als wij langskwamen schuifelde zij naar de deur, maar ook dat ging na een tijdje niet meer. Al snel belandden zij in een bejaardentehuis.

Na de moeilijke bevalling van mijn eerste kind had ik mijn oma aan de telefoon. Toen ik mijn beklag deed over de bevalling zei ze: “Ach ja, het gaat er makkelijker in dan eruit.” Om vervolgens op dwingende toon te vragen waar het geboortekaartje bleef.

Al snel verhuisde ik naar Indonesië. Mijn oma was dol op mijn nieuwe woonplek. Ze was er nooit geweest, maar bananen werden door haar steevast pisang genoemd en een parasol noemde ze pajong. Natuurlijk was ze lid van de Tempo Doeloe vereniging in het bejaardentehuis. En bleef ze bij het gezegde ‘Indië verloren, rampspoed geboren’, iets dat ze herhaalde als ik mij negatief uitliet over het ‘Indië’ van nu.

De laatste keer dat ik oma zag, was ik hoogzwanger van mijn tweede kind. Oma lag in bed. Bleek en met heel dunne armen. Ze deed mij denken aan een ziek vogeltje. Het viel haar zwaar nog langer te leven, ze had dr geen zin meer in, vertelde ze.

Nu is mijn oma er niet meer. En ik was niet bij haar afscheid. Ik was thuis, in Jakarta. En heb in mijn eentje getoast op oma. Misschien onmogelijk en moeilijk, maar ergens bijdrager aan fijne jeugdherinneringen.

dinsdag 22 september 2009

Buiten de groep

De Ramadan is voorbij. De weken van heimelijk slokjes water drinken en eten achter slot en grendel ook. Er is namelijk geen ontsnappen aan de vastenmaand in Indonesië. De gordijntjes voor de eettentjes om eventuele eters onzichtbaar te maken, de reclames, soaps en nieuwsprogramma’s die allemaal in het teken staan van de heilige maand. Zelfs in de luxueuze shoppingmalls dragen de normaal kortgerokte dames van de klantenservice in een keer allesverhullende hoofddoekjes.

Bijna iedereen van de ongeveer 200 miljoen Indonesische moslims vast. Dat begint s ochtends met zonsopgang en eindigt met de val van de duisternis, iets voor zessen. De kranten hebben de juiste tijden tot op de minuut op de voorpagina staan. In deze dertien uur mag niet worden gegeten, gedronken, gerookt, gevreeën, geroddeld, gelogen of gevloekt.

Het is een maand die er ieder jaar weer inhakt. De sfeer verandert enorm wanneer bovenstaand niet gebeurt. Het voelt als de paar dagen voor het paasfeest. Sober, ingetogen. Het is tevens de enige tijd in het jaar dat ik mij echt buiten de samenleving voel staan. Ieder slokje water dat ik op kantoor drink, levert toch een soort schuldgevoel op naar de rest. Laat staan het nuttigen van een tussendoortje of lunch.

De christelijke Indonesiërs op kantoor hebben beduidend minder moeite met dit soort gevoelens, althans zo lijkt het. Zij brengen openlijk chocoladetaart naar de niet-vastende mensen en smikkelen luidruchtig hun lunch op.

Tot hun schrik en verbazing heb ik een halve dag geprobeerd te vasten. Wel een beetje gedwongen. Ik was vergeten te lunchen en besloot het toen maar vol te houden om te kijken wat het met mij deed. Knallende koppijn en een concentratieniveau van nul.

Het hele land ligt dan ook eigenlijk de hele maand stil. Normaal is het al niet makkelijk om mensen te pakken te krijgen, tijdens de ramadan is het proberen daarvan eigenlijk al niet eens de moeite waard. Het “Sorry, nog niet op kantoor,” tegen 9.00 uur wordt gevolgd door een “Oh, sorry, al naar huis,” om 15.00 uur. Tussendoor is iedereen meestal aan het ‘bidden’. Of in een ‘meeting’.

Op mijn kantoor zie ik waarschijnlijk wat de door mij gebelde mensen echt aan het doen zijn. Hier liggen ze op hun bureau te slapen, of hangen moedeloos, uitgedroogd en uitgehongerd in hun stoelen. Een enkeling slaapt onder zijn bureau. Tijdens momenten van een korte opleving wordt de speciaal voor een ramadan toernooi opgestelde pingpong tafel fanatiek gebruikt. Maar dan vooral om niet te hoeven denken aan de honger en dorst.

De moskee geeft met een roffel op een speciale ramadan drum het teken dat de vasten mogen worden gebroken. Bij gebrek aan een hoorbare moskee op veertien hoog wordt de televisie op kantoor tegen een uur of 17.30 uur harder gezet, om het moment dat er na al die uren weer gedronken en gegeten mag worden niet te missen.

Het breken van de vasten is een sociale gebeurtenis. Beroemdheden, ministers en zelfs de president nodigen gasten uit om met hen de eerste slok zoete thee te drinken. De meest lekkere dingen staan dan op het menu.

Op het kantoor worden tijdens de ramadanmaand de vasten af en toe samen gebroken. De twee christelijke dames baken en braden een aantal heerlijke Indonesische gerechten.
De geur van eten trekt dan tegen een uur of vier door het hele kantoor. Dwars door de deur van keuken heen. De lucht is sterk genoeg om iemand die niet vast het water in de mond te doen lopen.

Om even voor zessen zenden alle televisiezenders in Indonesië massaal een gebed uit. Soms live, soms van een bandje. De collega’s op kantoor murmelen collectief ‘Alhamdulillah’ gevolgd door een zacht ‘Bismillah’ en nemen een slokje mierzoete warme thee, tjendol, of gewoon water. De tafel met lekkernijen is binnen mum van tijd leeg.

Met het verdwijnen van de Ramadan verdwijnt ook mijn dubbele gevoel. Ik kan zonder schuldgevoel bij daglicht op straat een flesje water leeg drinken en weer lunchen met mijn Indonesische moslimvriendin. Ik sta met beide benen in de maatschappij. Tot 11 augustus 2010, wanneer tegen een uur of half vijf ‘s ochtends de moskeeën om het hardst schreeuwen dat er niet meer overdag mag worden gegeten en ik mij opnieuw buiten de groep gezet voel.

Deze column is in de maand september in de GPD-kranten verschenen in de rubriek Standplaats