dinsdag 20 september 2011

De weduwen van Rawagedeh

Ik zit voor haar huis. Op een lage bamboe tafel. Laptop op schoot. Ze zit naast mij. Af en toe vallen haar ogen dicht. Het is zeven uur woensdagavond. In Nederland wordt nu uitspraak gedaan in de mede door haar aangespannen rechtszaak.

Wanti Binti Dodo weet van niets. Wel van de rechtszaak, daar heeft ze een papier voor moeten ondertekenen, maar niet dat vandaag zo’n belangrijke dag is. Ze woont een kilometer buiten Rawagedeh.

Ik vraag hoe oud ze is. Dat weet ze niet. Haar zoon haalt haar identiteitsbewijs tevoorschijn, uit een mooi stoffen tasje. Geboren op 9 september 1919, ze is net jarig geweest. Veel mensen in Indonesië weten hun geboortedatum niet. Het is niet belangrijk. Je bent oud, middelbaar of jong.

Met 92 jaar is Wanti oud. Voor Indonesische begrippen stokoud. De levensverwachting ligt hier rond de 71 jaar. Ze spreekt Sundanees. Een voor mij onbegrijpelijk aards klinkende taal.

De man die helpt met vertalen komt uit Rawagedeh, hij is een vriend van meneer Sukarman. Sukarman is een soort dorpshoofd, hij houdt contact met mensen in Nederland.

Hij werpt zich op als regisseur van deze dag. Zodra mijn auto aan het begin van de middag in Rawagedeh aankomt, rent hij naar buiten. Haastig geeft hij mij een rondleiding bij het monument. Haastig, want hij heeft nog meer afspraken.

Na dat interview zit een weduwe Cawi mij op te wachten. Dat heeft Sukarman geregeld: het is zijn moeder. Een lieve, zachte vrouw. Haar eerste man is door de Nederlanders doodgeschoten op die regenachtige dag in december 1947.

Ze was net getrouwd, had nog geen kinderen. Ik vraag haar of ze die dagen van vlak na haar huwelijk kan herinneren. Of ze dromen had. Wensen voor de toekomst. Ze lacht. Eerst voorzichtig en vervolgens schatert ze het uit. Met pret oogjes kijkt ze mij aan: “Dromen… Ik werkte op de sawah. Voor dromen had ik geen tijd.”

Haar man vond ze een dag nadat hij was vertrokken, hij lag dood in het rijstveld. Met een schot in het hoofd geëxecuteerd door de Nederlanders. Ze beschrijft de paniek, het verdriet, de machteloosheid. Ik vraag of ik haar huis mag zien. Dat wil ze liever niet. Ze heeft geen eigen huis, ze woont noodgedwongen bij haar kleinzoon.

Tegen een uur of vijf rijdt een grote satellietwagen van Indonesisch nieuwszender Metrotv het dorp binnen. De wagen parkeert pontificaal voor het monument. De journalisten maken zich klaar voor een live verslag. Binnen mum van tijd weet heel het dorp dat een gerechtshof in Nederland uitspraak gaat doen.

Ik besluit op zoek te gaan naar Wanti Binti Dodo. Het is al bijna donker als ik aankom. De moskee roept op voor gebed. Kinderen worden naar binnen gehaald. Ik interview Wanti voor haar huis, vertel haar waarom ik vandaag bij haar ben.

Zij had zich met haar twee kinderen onder het bed verstopt toen de Nederlanders 64 jaar geleden het dorp bestormden. Uren later, toen de soldaten allang weer weg waren, durfde ze pas naar buiten. Samen met andere vrouwen liep ze huilend door het dorp, op zoek naar haar man. Ze vond hem levenloos in een rijstveld. Doodgeschoten

Haar familie zit binnen voor de tv. Wanti zit nog steeds naast mij. Op de lage bamboe tafel. Ze staart, gaapt en verzit af en toe. Dan krijg ik een smsje: ‘Ze hebben gewonnen!’. Ik vertel het aan Wanti, ze kijkt mij ietwat verdwaasd aan.

Ik loop de huiskamer binnen. Schoondochter, zoon, kleinzoon, achterkleinzoon: iedereen kijkt naar het nieuws. Wanti zit nog buiten. Ik pak haar hand en begeleid haar voorzichtig naar de kamer.

Moeizaam gaat ze op de grond zitten. Er zijn geen stoelen. Ze trekt haar sarong over haar knieën. Na het nieuws zet ik de tv zachtjes. “U heeft gewonnen!”, roep ik. Wanti is een beetje doof. “Gewonnen!” Roep ik nog een keer iets harder.

Ze kijkt mij aan. “Gewonnen?” kraait ze verbaasd uit. “Alhamdulillah we hebben gewonnen…”Verder niets. Ik probeer nog te vragen wat het met haar doet. Is dit gerechtigheid? Maar Wanti is moe, normaal ligt ze al om zes uur op bed.

Ze zegt nog wel dat het niet al te lang moet duren, ze immers al oud. Haar zoon vult aan: “Ja, het zou fijn zijn als we het geld in ieder geval zouden kunnen gebruiken om haar fatsoenlijk te begraven.”