Stoplicht.
Ik ruik de smog, ondanks mijn zwarte mondkapje (merk: Maskr). Naast mij een brommer met vier personen. De jongste ligt bij mama in de draagdoek, de oudste zit voorop bij papa. Daarnaast een taxi, achterin zit iemand te werken op zijn laptop.
Groen.
Het oorverdovende lawaai zwelt aan, het voelt als Zandvoort, Assen. Iedereen scheurt weg. Ook de vader met zijn vrouw en kinderen. En de laptopman. Ik zoef voorbij puppies in hokjes, baksokraampjes, grote kantoorgebouwen, koloniale huizen.
De streng bewaakte Australische ambassade.
Voor de afzetting staat een tiental bewakers, in uniform, met zwarte mondkapjes en geweren. “Bomaanslag, tien doden, honderden gewonden, september 2004,” flitst door mijn hoofd. Niet over nadenken. Voor mij een groen/witte bus waaruit een enorme pluim zwarte rook komt.
De bocht om.
Daar doemt het appartementencomplex op. Achttien torens, de negentiende in de maak. ‘Gedung nam, tower six,’ schreeuw ik tegen mijn bestuurder. Hij knikt. Even later stoppen we. Ik stap af, geef hem zijn extra helm terug en stop 10.000 roepia in zijn uitgestoken hand. Weer hebben we de race tegen het verkeer gewonnen. Ik glimlach tegen niemand in het bijzonder en loop richting het enorme gezamenlijke dakterras, op zoek naar mijn zoontje.
Ojek: brommertaxiBajaj: klein voertuigje met drie wielen
Bemo: klein busje
Bakso: Indonesische gehaktballetjes
Foto: Ole Chavannes
Geen opmerkingen:
Een reactie posten