Het is zondagavond. We zijn net met de kinderen op bezoek geweest bij vrienden in het centrum van Jakarta. Het was gezellig. We hebben ieder een paar wijntjes gedronken. In het donker zingen we mee met een kinder-cd, wanneer mijn man een onopvallend verbodsbord mist. Binnen enkele seconden zie ik het zwaailicht van een politiemotor in de achteruitkijkspiegel. Hij gebaart dat we moeten stoppen.
In Indonesië worden nooit alcoholcontroles gehouden. Alcohol in het verkeer wordt in het grootste moslimland ter wereld niet gezien als een probleem. Een ademanalysetoestel behoort niet tot de uitrusting van een agent. Terwijl we afremmen stop ik toch snel een kauwgompje in mijn mans mond.
De motormuis parkeert zijn motor. Hij loopt gewichtig om onze auto heen. Ik open mijn raampje en kijk hem aan. Hij draagt een weerspiegelende zonnebril en bromt wat over een heel hoge boete. Ik probeer uit te leggen dat we het bord niet hadden gezien.
De agent bromt weer wat. We moeten meekomen naar het bureau. Ik schrik en houd mijn mond. De kinderen zijn moe en beginnen te jengelen.
De agent vraagt om de autopapieren. Paniek. We weten niet waar die liggen. Door de week rijdt onze chauffeur de auto en die heeft zijn eigen plek voor dat soort dingen. Op de meest logische plekken liggen ze niet. De agent zucht en draagt mij nors op de chauffeur te bellen.
De auto staat niet op onze naam. We hebben de wagen ooit van een Indonesische vriendin gekocht en het was makkelijker om hem op haar naam te laten staan, vertelde iedereen ons. Het eigendomsbewijs verraadt deze illegale actie. Met trillende hand haal ik mijn mobiele telefoon uit mijn tas en bel onze chauffeur.
De agent heeft ondertussen een sigaretje opgestoken. Mijn chauffeur neemt op. Met horten en stoten leg ik uit wat er is gebeurd. Meteen vertelt hij waar de papieren liggen, is dan even stil en zegt dat ik ook een blauw briefje aan de agent moet geven. ,,Een blauw briefje?" vraag ik maar hij heeft al opgehangen.
Verdwaast staar ik voor mij uit: 'Een blauw briefje, een blauw briefje'. Dan daagt het, het biljet van 50.000 Indonesische roepia (iets minder dan 5 euro) is blauw. In mijn portemonnee zitten een paar blauwe briefjes. In het Nederlands deel ik mijn man de opdracht van onze chauffeur mee. Zijn reactie is laconiek: ,,Ja, hè hè, wat dacht je dan?"
Mijn man geeft mij het gevonden eigendomsbewijs. Ik haal een blauw briefje te voorschijn. Nerveus kijk ik naar de politieman. Ik voel mij een maagdelijke bruid tijdens haar huwelijksnacht. Gedachten vliegen door mijn hoofd: 'Nederlandse vrouw in Indonesië gearresteerd wegens omkoping agent'. Met zweethanden vouw ik het briefje op en overhandig het samen met de autopapieren aan de agent.
Zelfverzekerd neemt hij de autopapieren met toegevoegde waarde in ontvangst. Met grote passen loopt hij naar zijn motor en tovert ergens een zaklamp vandaan. Het bewijs wordt zeer gedetailleerd gecheckt. De politieman haalt zijn neus op met een rochelend geluid.
Ons jongste kind begint te huilen. De oudste kijkt met grote ogen naar de agent. Die kijkt streng de auto in, geeft de papieren terug en gebaart dat we door mogen rijden. Het blauwe briefje is verdwenen. Ik slaak een zucht van verlichting. De oudste vraagt wat er aan de hand was. Ik verzin een smoes. Of had ik hem moeten vertellen dat zijn ouders net het gezag hebben omgekocht?
Deze column is in de maand maart verschenen in de GPD kranten in de rubriek Standplaats
1 opmerking:
Zucht, dat soort dingen maak je hier niet mee met de lokale veldwachter...
Een reactie posten