Mijn oma is overleden. Nog geen week geleden. Ze was oud en ziek, toch was het plotseling. Zo staat het ook op de rouwkaart: ‘na een langdurig ziektebed toch nog onverwacht overleden.’ Ik was niet bij de crematie. Als ik vanuit Indonesië zou aankomen op Schiphol zou die al zijn afgelopen. Jakarta is soms ver weg.
Oma was niet de meest makkelijke. De grote stoel waarin zij zat, werd door sommige familieleden gekscherend ‘de troon’ genoemd. Vanuit daar heerste oma over haar miniatuur koninkrijk. De bron van ettelijke familieruzies lag bij haar en menigeen verklaarde de oorlog aan oma.
Als kind gingen al die spanningen aan mij voorbij. Ik logeerde er vaak. Alles mocht. Veel snoepen, laat naar bed, de hele dag televisie kijken. Naar bioscoop en pretpark. Ik vond het heerlijk bij mijn opa en oma. Ik mocht uitkiezen wat ik wilde eten. Bij hen draaide het om mij. Iets waaraan ik als oudste kind blijkbaar behoefte had.
De laatste keer dat ik bij hen heb gelogeerd was ik net 24.Uitgeput van het vele uitgaan en een heimelijk verlangen naar dat gevoel van toen, vertrok ik met de trein van Amsterdam naar Eibergen.
Er was niet veel veranderd. Behalve mijn vermoedden dat opa normaal gesproken in de logeerkamer sliep. En dat opa en oma de hele tijd zaten te bekvechten. En dat oma er wel een heel andere politieke mening op na hield. Wat eigenlijk niet kon, omdat oma immers de baas was van haar koninkrijk. Uitgerust en met het toch weergevonden veilige gevoel maakte ik de tocht terug naar de hoofdstad.
Vlak daarna verhuisden opa en oma naar het noorden. In een klein bejaardenhuisje keek oma vanuit haar grote stoel naar een speeltuintje, haar nieuwe domein. Als wij langskwamen schuifelde zij naar de deur, maar ook dat ging na een tijdje niet meer. Al snel belandden zij in een bejaardentehuis.
Na de moeilijke bevalling van mijn eerste kind had ik mijn oma aan de telefoon. Toen ik mijn beklag deed over de bevalling zei ze: “Ach ja, het gaat er makkelijker in dan eruit.” Om vervolgens op dwingende toon te vragen waar het geboortekaartje bleef.
Al snel verhuisde ik naar Indonesië. Mijn oma was dol op mijn nieuwe woonplek. Ze was er nooit geweest, maar bananen werden door haar steevast pisang genoemd en een parasol noemde ze pajong. Natuurlijk was ze lid van de Tempo Doeloe vereniging in het bejaardentehuis. En bleef ze bij het gezegde ‘Indië verloren, rampspoed geboren’, iets dat ze herhaalde als ik mij negatief uitliet over het ‘Indië’ van nu.
De laatste keer dat ik oma zag, was ik hoogzwanger van mijn tweede kind. Oma lag in bed. Bleek en met heel dunne armen. Ze deed mij denken aan een ziek vogeltje. Het viel haar zwaar nog langer te leven, ze had dr geen zin meer in, vertelde ze.
Nu is mijn oma er niet meer. En ik was niet bij haar afscheid. Ik was thuis, in Jakarta. En heb in mijn eentje getoast op oma. Misschien onmogelijk en moeilijk, maar ergens bijdrager aan fijne jeugdherinneringen.
1 opmerking:
Bedankt voor de interessante informatie
Een reactie posten