De muziek van buiten klinkt hard door in ons huis, midden in het centrum van Jakarta. De tegels op de grond weerkaatsen de geluiden van de gamelan en de trommel. Het is de gebruikelijke aankondiging van de apenshow. Mijn tweejarige zoontje springt op en neer, blij met de komende afwisseling. Hij trekt aan mijn arm, hij wil naar buiten. Even verderop in de straat heeft de apenshow zich gestationeerd: vier mannen zittend op een stuk karton en een aapje aan een ketting.
De hele straat staat om het schouwspel heen. Bouwvakkers zijn gestopt met hun werkzaamheden. Kinderen hebben hun vliegers uit de lucht gehaald. Moeders met hun kind in de slendang deinen heen en weer op de muziek. Oude mannen in sarong en soekarno-petje kijken genietend toe: de apenshow is het toppunt van entertainment in mijn straat.
De meest wrede persoon van de vier is de baas van het aapje. Hij rukt continu aan de ketting. Het aangeklede diertje is nog geen 60 cm hoog. Hij doet van alles: rijden op een houten brommer, een oorlogsdans met een kris in zijn hand en een masker op zijn hoofd en slaan op een trommel.
Het is na vieren, de zon schijnt al minder fel. Het is de tijd van de dag dat iedereen naar buiten gaat om een stukje te wandelen. Bijna iedereen heeft zich opgefrist: de haren nog nat en de gezichten witgepoederd. Het is een vreemde gewaarwording dat, in het land waar de meeste moslims ter wereld wonen, vrouwen gewoon in hun pyjama buiten lopen.
De apenbaas rukt hard aan de ketting om de nek van het aapje. Een signaal dat het beestje moet dansen. Iedereen klapt. Plots rent het dier het publiek in, kinderen gillen, lachen en rennen weg. De baas rukt zo hard aan de ketting dat het diertje op de grond valt. Niemand lijkt het te zien, mijn zoontje kijkt met verheugde glimoogjes naar mij en klapt in zijn handjes. Ik slik de tranen in mijn ogen weg.
Mijn opa was van de dierenbescherming. Als klein meisje liep ik samen met hem dierenmarkten af in het noorden van Nederland. De onverzorgde dieren werden er door hem uitgepikt: koeien met kapotte hoeven, paarden met rotte tanden. Op de basisschool maakte ik werkstukken en spreekbeurten over mishandelde dieren.
De lessen die mijn zoontje meekrijgt zijn van een heel andere orde. Per ongeluk in huis opgesloten katten worden met harde hand door zijn kindermeisje de trap afgewerkt. Dieren zijn vies in Indonesië. En het is waar, de meeste katten op straat zijn onsmakelijk smerige beesten. Ze hebben wonden en zitten onder de vlooien, een bron van bacteriën.
Het aapje is inmiddels weer opgekrabbeld. Ongeduldig rukt de baas aan de ketting. Het aapje pakt een kleedje dat hij voor zich op de grond spreidt. Hij maakt een buiging naar het publiek, de show is bijna afgelopen. De apenbaas prevelt verveelt een riedeltje dat eindigt met een kortaf ‘terimakasih’ (bedankt). Een teken voor de man met de pet om rond te gaan.
Van de meeste mensen krijgt hij 1000 roepia, nog geen tien cent. Mijn zoontje heeft ook een briefje van die waarde in zijn hand. Hij kijkt verheugd, de man met de pet iets minder, had waarschijnlijk iets meer verwacht van de enige blanke in het gezelschap.
Nog een keer jenkt de apenbaas aan de ketting. Het aapje maakt een laatste buiging, doet zijn hoedje op en springt op zijn houten brommer. De mannen lopen weg, het aapje wordt meegesleurd. De mensen uit mijn straat gaan weer verder met hun dagelijkse beslommeringen.
Mijn zoontje huilt, hij wil achter de mannen en de aap aan. De straat is lang genoeg voor nog een optreden. Wijs loop ik de andere kant op: ik heb mijn bijdrage aan het dierenleed wel weer gedaan voor vandaag.
Deze column is in de GPD-kranten in maart in de rubriek Standplaats verschenen.